Avoda

De Avoda, de Tempeldienst op Jom haKipoerim

Het College van Rabbijnen werkt aan nieuwe teksten voor de Avoda. Welke toevoegingen zou ú in de Nieuwe Machzor willen zien?

U kunt de teksten hieronder lezen.

In de vragenlijst kunt u de genummerde teksten uw waardering geven door aan te vinken wat van toepassing is. Bij elk item is ook ruimte voor uw opmerkingen. Tip: open de vragenlijst in een nieuw tabblad. 

Geen zin in een vragenlijst? Laat ons via het contactformulier (klik) weten welke nummers u wel, en welke u minder aanspreken.

Wij zijn benieuwd naar uw reacties, die we graag vóór 12 april 2021 ontvangen.

Alvast onze bijzondere dank voor uw feedback.

Wat is de Avoda ook alweer?

In de vierde b’racha van de Amida van een feestdag vinden we steeds een tekst die het speciale van die feestdag belicht, en in de Moesaf-amida zijn die teksten het uitgebreidst. Dit kennen we natuurlijk van de gewone Sjabbat, en we zagen het al voor Rosj haSjana. Voor Jom Kippoer zijn de toevoegingen omvangrijk. We vinden er niet alleen de s’lichot en vidoei, maar ook een deel dat wordt aangeduid als Seder haAvoda: de orde van de Tempeldienst. Als kern hebben ze een beschrijving van de Tempeldienst op Jom Kipoer door de Hogepriester, en deze staat te midden van pi-joetim die de Tempeldienst in de geschiedenis plaatst: van de Schepping tot aan het heden. Voor velen is het een hoogtepunt van Jom Kipoer; ik denk meer door de muziek en het gebruik ons neer te buigen waar gezongen wordt dat het volk dat deed, dan door een verlangen naar dierenoffers. Hoe zouden we dat ritueel kunnen presenteren in de Nieuwe Machzor? De kern zal hetzelfde blijven (met een nieuwe Nederlandse vertaling) – aan de muziek willen we niet tornen. Maar hieronder vindt u suggesties voor nieuwe inleidingen, nieuw-vertaalde traditionele teksten en een keur van gedichten. Daarnaast een lopend commentaar, en ook een alternatieve, hertaalde, Seder haAvoda.

Kineret Sittig

Ernest Bloch, Abodah (Avoda) performed by Yehudi Menuhin (vn) and Hendrick Endt (piano)

Hier beginnen de concept-teksten

1. Inleiding

1.1 Pirkee Avot 1:2

שִׁמְעוֹן הַצַּדִּיק הָיָה מִשְּׁיָרֵי כְנֶסֶת הַגְּדוֹלָה. הוּא הָיָה אוֹמֵר, עַל שְׁלשָׁה דְבָרִים הָעוֹלָם עוֹמֵד, עַל הַתּוֹרָה וְעַל הָעֲבוֹדָה וְעַל גְּמִילוּת חֲסָדִים:

Sjim’on ha Tsaddik was een van laatsten van de Grote Vergadering.
Hij placht te zeggen: Al sjlosja devarim ha-olam omeed – al haTora, al haAvoda v’al gemiloet chasadim, ‘drie zaken vormen het fundament van de wereld: de Tora, de heilige dienst, en daden van medemenselijkheid’.

1.2 Heiligheid

Gods wereld is immens en heilig.
Het heiligste land van de wereld is het land Jisraeel.
In het Heilige Land is Jeruzalem de heiligste stad.
In Jeruzalem was de heiligste plaats de Tempel;
en in de Tempel was de heiligste plek het Heilige der Heilige.

De traditie leert, dat de aarde bewoond wordt door 70 volkeren.
Het heiligste volk is het volk Jisraeel;
en van de twaalf stammen van het volk Jisraeel is de stam van Levi de heiligste;
en onder de Levieten zijn de priesters het heiligst.
En van alle priesters was de Hogepriester de heiligste.

Nu zitten er 354 dagen in ons jaar, het maanjaar, en sommige daarvan zijn heilige dagen.
De heiligste van deze heilige dagen zijn de Sjabbattot;
en de heiligste Sjabbat is Jom haKipoerim, Grote Verzoendag, de Sjabbat der Sjabbattot.

Nu zijn er 70 talen in de wereld,
en de heiligste daarvan is het Hebreeuws.
En het heiligste Hebreeuws van al het Hebreeuws is het Hebreeuws van de Heilige Tora;
en de Tien Woorden vormen het heiligste deel van de Heilige Tora,
en van de Tien Woorden is het heiligste woord de vierletterige Naam van God.

Op een zeker uur, op een zekere dag van het jaar, kwamen deze vier soorten heiligheid samen.
Dat gebeurde op Jom haKipoerim, wanneer de Hogepriester het Heilige der Heilige binnenging, en de vierletterige naam van God uitsprak.
Als hij in een staat van zuiverheid de naam van God ten gehore bracht, kreeg geheel Jisraeel vergeving.

Elke plaats waar een mens de ogen op de hemel richt, is het Heilige der Heilige.
Elke mens geschapen door God in Gods beeld, is een Hogepriester.
Elke dag van iemands leven is Jom haKipoerim,
en elk woord dat de mens oprecht spreekt is de naam van God …

Elk van ons kan God tegemoet treden met de taal van het hart.
Elk van ons kan vergiffenis krijgen.
Elk van ons kan verzoening en zuiverheid in de ogen van God bereiken.

Uit: S. Ansky (1921) Der Dibek. De etnoloog en schrijver S. Ansky baseerde deze passage op een Chassidische derasja die hij in Oost Europa opnam. Bewerking Kineret Sittig

 

1.3 De blijvende betekenis van de Avoda

In het oude Jisraeel voerden priesters rituelen uit waarbij er ruimschoots bloed van offerdieren vloeide, rituelen waaraan we ons niet meer zien deelnemen; toch dachten onze voorouders dat de rituelen werkten en ervoeren ze die als verheffend.

Welke betekenis kunnen die oude rituelen en woorden voor ons hebben – Joden uit een andere tijd en met andere gevoeligheden? Sommigen zien ze als overblijfselen uit het verleden, resten van een oude cultuur. Maar zouden ze niet een diepere betekenis kunnen hebben als we ze niet als museumstukken zien, maar als erfstukken van onze eigen familie?

We koesteren de erfstukken van onze familie; we bewaren ze voor latere generaties. Hun schoonheid en waarde worden bepaald door de herinneringen aan wie ons voorgingen en ons blijvend gevoel van verbondenheid met hen. Een erfstuk vertelt ons wie we zijn, door te laten zien waar we vandaan komen. Het herinnert ons aan een dierbaar verleden. Het voegt iets toe aan speciale gelegenheden. De betekenis van een erfstuk overstijgt de oude gebeurtenis.

Wat is de blijvende betekenis van de Avoda voor ons? Wat hebben we gemeen met de Joden uit de oudheid, die geraakt werden door de rituelen van Jom haKippoerim?

  • We zoeken spiritualiteit. Als onze voorouders, voelen ook wij de behoefte de beperktheid van ons eigen bestaan te overstijgen en deel te zijn van een groter geheel.
  • We hebben het vermogen tot spirituele groei. Als onze voorouders, ervaren ook wij dat onze woorden en daden ons dichter bij het Goddelijke kunnen brengen.
  • We willen graag onze dankbaarheid uiten en onze tekortkomingen opbiechten. God heeft onze geschenken niet nodig; maar door met een gul hart onze dankbaarheid te uiten, worden we betere mensen.
  • We willen graag opnieuw beginnen. Als onze voorouders, willen we graag de lei schoonvegen en onbelast, vol nieuwe energie en daadkracht vérder.

Wij, die vandaag gezamenlijk deze Jom Kipoer beleven, zijn geen (online)bezoekers van een museum. We houden een familiebijeenkomst. En de tradities van onze familie, haar verhalen en eigenaardigheden, haar rituelen en collectieve herinneringen, gaan meer generaties terug dan we kunnen overzien. We zijn gezegend met onze erfstukken, die ons verbinden en ons de weg wijzen. Ze laten ons de aanwezigheid voelen van wie ons voorgingen; en ze plaveien de weg naar een leven van betekenis.

Edwin Goldberg et al. (2015) Mishkan haNefesh. Machzor for the Days of Awe. Yom Kippur, CCAR Press. Bewerking Kineret Sittig

 

1.4 Introductie Avoda

Introductie Avoda

In Aharon’s plaats
verrijst een stamgenoot
om U te dienen
op de dag van vergeven.

Onderricht in de praktijk
van de dienst op die dag
zal hij zeven dagen lang
ondergáán in onze tempel.

De oudsten van zijn volk
de wijzen van zijn broeders
zullen bij hem blijven
tot het aanbreken van de dag.

“Zie voor wie
u hier binnentreedt
In de ruimte van vuur,
de verzengende vlam.

Onze vereende gemeente
rekent op u,
in het werk van uw handen
ligt onze vergeving”

Awraham Soetendorp

 

2. Gedichten

2.1 En het volk stond

וְהָעָם הָעוֹמְדִים צְפוּפִים בָּעֲזָרָה   –
לְבָבָם מִתְרַחֵב כְּפִתְחוֹ שֶׁל אוּלָם
וְקוֹלֵט אֶת הַשִּׁיר וְהֵדוֹ וְאֶת הֵד
הַנִּגּוּן וְאֶת אֶלֶף הַזֶּמֶר כֻּלָּם.

וְכֻלָּם מַאֲזִינִים, מַקְשִׁיבִים – וְסָפֵק
שׁוֹמְעִים וְסָפֵק מַשְׁמִיעִים אֶת הַקּוֹל.

וְהַקּוֹל מִתְגַּבֵּר וְעוֹלֶה וְחָזָק,
וְהַקּוֹל מְאַחֵד וּמְיַחֵד אֶת הַכֹּל:
כָּל אֶחָד בּוֹ שׁוֹמֵעַ אֶת שִׁיר הַקָּהָל,
כָּל אֶחָד מַאֲזִין בּוֹ אֶת שִׁיר הָאֻמָּה
הָאוֹזֵר אֶת הַכֹּל בְּאַבְנֵט שֶׁל זִמְרָה
וְחוֹפֵף עַל הַכֹּל כְּחֻפָּה רְקוּמָה;

כָּל אֶחָד בּוֹ שׁוֹמֵעַ אֶת שִׁיר הַיָּחִיד,
כָּל אֶחָד מַאֲזִין וּמַקְשִׁיב בּוֹ שִׁירוֹ
הַיּוֹצֵא מִלְּבָבוֹ, מִנַּפְשׁוֹ, מִמְּאֹדוֹ,
מִתְנַגֵּן בְּקִרְבּוֹ, בְּעַצְמוֹ, בִּבְשָׂרוֹ.

מתוך המגרפה – תרצ”ח, 1938, שמשון מלצר, 1909-2000

En het volk stond dicht op elkaar in het hof van de Tempel –
hun hart wijd open als de ingang van een zaal
Het hoorde het lied en zijn echo en de echo van
De melodie en de duizend liederen samen.

Ze luisterden allen, aandachtig luisterend – niet
duidelijk of ze het geluid horen of maken.

Het geluid wordt steeds sterker,
Het verenigt alles én maakt het uniek:
Ieder hoort er het lied van de menigte in,
Ieder luistert naar het lied van het volk
Dat alles bij elkaar houdt in een lijst van gezang
En alles bedekt met een geborduurde choepa;

Ieder hoort er zijn persoonlijke lied in,
Ieder luistert aandachtig naar zijn eigen lied
Dat uit zijn hart komt, uit zijn ziel, uit zijn krachtige kern,
Dat binnenin hem, in zijn gebeente, in zijn vlees klinkt.

Shimshon Meltzer, uit: Hamagreefa, 1938; vertaling Corrie Zeidler

 

2.2 Toen de Tempel verwoest was

עֵת חָרַב הַמִּקְדָּשׁ וְחַצְרוֹת צִיּוֹן נָדַמּוּ
בְּאַרְבַע כַּנְפוֹת תֵּבֵל מִקְדְּשֵׁי מְעַט קָמוּ.

לְתוֹרָה וּתְפִלָּה בֵָּּתֵּי כְּנֵסִיּוֹת לְשִׁמְךָ,
בְּכָל מָקוֹם בּוֹ הִזְכַּרְנוּךָ הִשְׁרֵיתָ שְׁכִינָתְךָ.

בְּכִי עִיר אַלְמָנָה נֶחְתַּם בְּלִבֵּנוּ,
עָלוּ יְמֵי עָנְיָה עַל רֹאשׁ שִֹמְחָתִנוּ.

זִבְחֵי רִאשׁוֹנִים נִשְׁכְּחוּ בְּמַעֲלָלִים רָעִים,
בִּתְפִלָּה נִצָּבִים פֹּה כּוּלָּנוּ הַחַיִּים.

חַטֹּאתֵינוּ הַעֲבֵר וּפְשָׁעֵינוּ מְחֵה,
כְּקָרְבָּנוֹת קֶדֶם תְּפִלּוֹתֵינוּ רְצֵה.

בְּשִֹיחַ שִֹפְתוֹתֵינוּ נְשַלְּמָה פָּרִים,
כִּקְטֹרֶת בְּאַפְּךָ זִמְרַת מְשׁוֹרְרִים.

אֲשֶׁר סֵדֶר עֲבוֹדַת אָבוֹת מַזְכִּירִים,
בָּרוּך זִכְרָהּ לְפָנֵיךָ בְּיוֹם הַכִּפּוּרִים.

הרב גיל נתיב

Toen de Tempel verwoest was en de hoven van Tsion verstild
Werden in de vier uithoeken van de wereld kleine heiligdommen opgericht.

Voor Tora en gebed, huizen van samenkomst in Uw naam.
Elke plaats waar we Uw herinnering levend hielden, liet U Uw Sjechina verblijven.

Het gehuil van de tot weduwe gemaakte stad is in ons hart verzegeld,
de dagen van haar armoede veranderden in onze grootste vreugde.

De offers van onze voorouders zijn vergeten als slechte daden,
wij, de levenden, staan hier nu in gebed voor U.

Doe onze overtredingen verdwijnen en veeg onze zonden uit,
ontvang onze gebeden als de offers van toen.

Met het spreken van onze lippen zullen we offers brengen,
het gezang van dichters als wierook in Uw neus.

Waar ook de dienst van onze voorouders inherinnering gebracht wordt,
laat de herdenking ervan tot zegen zijn, vandaag, op Jom HaKipoeriem.

Gil Nativ; vertaling Corrie Zeidler

 

2.3 De overtredingen van onze voorouders

עֲונות אֲבוֹתֵינוּ הֶחֱרִיבוּ נָוֶה
וְחַטּאתֵינוּ הֶאֱרִיכוּ קִצּוֹ.

אֲבָל זִכְרוֹן דְּבָרִים תְּהֵא סְלִיחָתֵנוּ
וְעִנּוּי נַפְשֵׁנוּ תְּהֵא כַפָּרָתֵנוּ.

עַל כֵּן בְּרַחֲמֶיךָ הָרַבִּים נָתַתָּ לָּנוּ
אֶת יוֹם הַכִּפֻּרִים הַזֶּה.

וְאֶת יוֹם מְחִילַת הֶעָון הַזֶּה
לִסְלִיחַת עָון וּלְכַפָּרַת פָּשַׁע.

יוֹם שִׂימַת אַהֲבָה וְרֵעוּת.
יוֹם עֲזִיבַת קִנְאָה וְתַחֲרוּת.
יוֹם שֶׁתִּמְחַל לְכָל עֲונוֹתֵינוּ.

שלמה אבן גבירול

De overtredingen van onze voorouders hebben het Huis verwoest,
En onze misstappen hebben het einde verlengd.

Maar de herinnering eraan zal onze vergeving zijn
En het kwellen van onze ziel zal onze verzoening zijn.

Daarom, in Uw groot erbarmen, heeft U ons
deze Jom HaKipoerim gegeven.

De dag waarop deze moedwillige fouten wordt vergeven,
Als verschoning van het vergrijp en verzoening van het verzet.

Een dag voor liefde en vriendschap.
Een dag om jaloezie en wedijver achter je te laten.
Een dag waarop U al onze fouten zult vergeven.

Sjlomo ibn Gabirol; vertaling Corrie Zeidler

 

2.4 Ata konanta, uit de traditionele Sefardische Seder haAvoda

אַתָּה כּוֹנַֽנְתָּ עוֹלָם מֵרֹאשׁ, יָסַדְתָּ תֵּבֵל, וּבְרִיוֹת יָצַרְתָּ,
בְּשׁוּרְךָ עוֹלָם תֹּֽהוּ וָבֹֽהוּ, גֵּרַשְׁתָּ אֹֽפֶל וְהִצַֽבְתָּ נֹֽגַהּ.

גֹֽלֶם תַּבְנִיתְךָ מִן הָאֲדָמָה יָצַֽרְתָּ, וְעַל עֵץ הַדַּֽעַת אוֹתוֹ הִפְקַדְתָּ.

דְּבָרְךָ זָנַח וְנִזְנַח מֵעֵדֶן, וְלֹא כִלִיתוֹ לְמַֽעַן יְגִיעַ כַּפֶּךָ.

הִגְדַּֽלְתָּ פִרְיוֹ וּבֵרַֽכְתָּ זַרְעוֹ, וְהִפְרִיתָם בְּטוּבְךָ וְהוֹשַׁבְתָּם שֶֽׁקֶט.

וַיִפְרְקוּ עֹל, וַיֹּאמְרוּ לָאֵל סוּר וַהֲסִירֽוֹתָ יָד כְּרֶֽגַע אֻמְלָֽלוּ כֶּחָצִיר.

זָכַֽרְתָּ בְּרִית לְתָמִים בְּדוֹרוֹ, וּבִשְׂכָרוֹ שַֽׂמְתָּ לְעוֹלָם שְׁאֵרִית.

חֹק בְּרִית קֶֽשֶׁת לְמַעֲנוֹ כָּרַֽתָּ, וּבְאַהֲבַת נִיחֹחוֹ בָּנָיו בֵּרַֽכְתָּ.

טָעוּ בְעָשְׁרָם וּבָנוּ מִגְדָּל, וַיֹּאמְרוּ נַבְקִֽיעַ הָרָקִֽיעַ לְהִלָּחֶם בּוֹ.

יָחִיד אַב הֲמוֹן פִּתְאוֹם כְּכוֹכָב, זָרַח מֵאוּר כַּשְׂדִּים לְהָאִיר בַּחֹֽשֶׁךְ.

כַּעַסְךָ הֵפַרְתָּ בְּשׁוּרְךָ פָעֳלוֹ, וּלְעֵת שֵׂבָתוֹ לְבָבוֹ חָקָֽרְתָּ.

לִוְיַת חֵן מִמֶּנוּ הוֹצֵֽאתָ טָלֶה טָהוֹר מִכֶּֽבֶשׂ נִבְחָר.

מִגִּזְעוֹ אִישׁ תָּם הוֹצֵֽאתָ, חֻתַּם בִּבְרִיתְךָ מֵרֶֽחֶם לֻקָּח.

נָתַֽתָּ לּוֹ שְׁנֵים עָשָׂר שְׁבָטִים אֲהוּבֵי עֶלְיוֹן,מִבֶּֽטֶן נִקְרָֽאוּ.

שַׂמְתָּ עַל לֵוִי לִוְיַת חֵן וָחֶֽסֶד, וּמִכָּל אֶחָיו כֶּֽתֶר לוֹ עִטַּרְתָּ.

עַמְרָם נִבְחַר מִזֶּרַע לֵוִי, וְאַהֲרֹן קְדוֹשׁ יְיָ מִשָּׁרָשָׁיו קִדַּֽשְׁתָּ.

פֵּאַֽרְתּוֹ בְּבִגְדֵי שְׂרָד, וּבְקָרְבְּנוֹתָיו הֵפֵר כַּעְסֶֽךָ.

צִיץ וּמְעִיל, כְּתֹֽנֶת וּמִכְנְסֵי בָד, חֹֽשֶׁן וְאֵפוֹד, מִצְנֶֽפֶת וְאַבְנֵט.

קָרְבְּנוֹת פָּרִים, וְעוֹלוֹת כְּבָשִׂים, וּשְׁחִיטַת עַתּוּדִים, וְנִתּוּחַ אֵילִים.

רֵֽיחַ מִרְקַֽחַת, וּבִעוּר גֶּחָלִים, וּסְפִירַת יֹֽשֶׁר וּזְרִיקַת דַּם.

שׁוֹעַת קְטֹֽרֶת וּתְפִלַּת אֱמֶת וּקְדֻשָּׁתוֹ מְכַפֶּרֶת עֲוֹנוֹתֵֽינוּ.

תֹּֽכֶן בּוּץ וַעֲרִֽיכַת אֱבֶן, מְחֻגָּר בְּכֻלָם כְּמַלְאָךְ מְשָׁרֵת.

תִּכַּֽנְתָּ כָּל אֵֽלֶה לִכְבוֹד אַהֲרֹן, כְּלִי כַפָּרָה לְיִשְׂרָאֵל שַׂמְתּוֹ.

 

U grondvestte de wereld
naar Uw inzicht van het oerbegin;
vormde de aarde
en alle levende wezens.

Toen U de wereld waarnam
in chaos en wirwar
verjoeg U het duister
en maakte plaats voor het licht.

Een klomp aarde
vormde U naar Uw evenbeeld,
om over de boom van kennis
te waken.

Toen hij Uw verbod uit zijn handen liet vallen,
viel hij zelf uit de tuin,
toch werd hij gespaard
als werktuig van Uw hand.

U vermeerderde zijn vrucht
en zegende zijn zaad,
liet hen bloeien in Uw goedheid,
gunde hen rust.

Maar  zij braken het juk,
zeiden tot God “Ga heen”,
U trok terug Uw hand
en zij verdorden als gras.

Uw herinnering aan het verbond,
wekte hem, die puur was, ongeëvenaard,
en als beloning
liet U zijn kinderen leven.

Met de regenboog als duurzaam teken
bezegelde U voor hen het verbond,
en geroerd door de geur van zijn gave
zegende U zijn nageslacht.

Verblind door hun rijkdom
bouwden zij  een toren
om de hemel te splijten
en Hem de loef af te steken.

De unieke vader van volkeren
verscheen plots als een ster,
stralend uit Oer Kasjdiem,
verlichtend het duister.

U verdaagde Uw woede
met het oog op zijn daden
en in de herfst van zijn leven
stelde U hem op de proef.

Een sieraad
schonk U hem,
een geoorloofd lam
van een schaap uitverkoren.

Een man zo gaaf
liet  U uit zijn zaad ontkiemen,
met de stempel van het verbond
al in de moederschoot.

U  gaf hem
twaalf stammen,
geliefd bij de AllerHoogste,
al voor hun geboorte bestemd.

U sierde
Levie met welbehagen
en van al zijn broers
schonk U hem de kroon.

Amram, uitverkoren
uit Levi’s zaad;
Aharon, door God geheiligd,
van zijn oorsprong door U gewijd.

U tooide hem
met geweven kleden,
en zijn offers
verzachtten Uw woede.

Diadeem en mantel,
linnen onderkleren,
borstschild en efod,
hoofdtooi en ceintuur;

de gave van stieren
en stijgoffers van schapen,
het slachten van geiten
en het opensnijden van rammen,

welriekende geuren
en het branden van kolen
in de juiste volgorde
en het sprenkelen van bloed;

het smeken vanuit wierook,
het ware gebed
en zijn heiligheid
die ons falen verzoent,

afgemeten fijn linnen
juwelen gerangschikt –
volledig ingesnoerd
als een dienstdoende engel.

Dit alles bepaald
tot Aharon’s eer;
instrument van vergeving
ten dienste van Jisrael.

Vertaling: Awraham Soetendorp

 

3. Een lopend commentaar bij de Avoda

Stel je voor, je staat, samen met duizenden anderen in één van de hoven van de Tempel in Jeruzalem. Vandaag, Jom Kippoer, is de belangrijkste, meest beladen dag van het jaar. Samen met je vrienden en familie ben je naar Ier Hakodesj, de Heilige Stad toegekomen. Nu sta je in stilte te kijken naar de prachtige, monumentale gebouwen om je heen. Misschien wel voor het eerst van je leven.

Iedereen is opgewonden, er is spanning in de lucht. De Kohanim brengen zichzelf in gereedheid om het ritueel uit te voeren dat verlossing moet brengen. Het gaat om leven en dood. Wordt dit een jaar met goede regens? Of een jaar van ziekte en gebrek? Er is maar een dunne lijn tussen geluk en lijden. Er is zoveel dat wij niet weten. Het eeuwenoude ritueel maakt bij ons een gevoel los van hoop. Het brengt ons in de nabijheid van de onnoembare Eeuwige. Het ritueel moet met de grootste precisie worden uitgevoerd.

Vorige week is de Hoge Priester van zijn huis overgebracht naar de kamers van de Tempel. De Kohanim om hen heen waken over hem en zorgen dat er niets gebeurt dat hem onrein kan maken, ongeschikt voor het ritueel op de grote dag. Anders dan bij de gewone offers op andere momenten van het jaar, zal de Hogepriester bij alle rituelen aanwezig zijn. Hij zal ze deels met hulp van anderen, deels alléén moeten uitvoeren. Om er zeker van te zijn dat hij alles precies doet zoals het moet krijgt hij uitgebreide instructie. De nacht voor het grote gebeuren brengt hij wakend door.

Het mysterie van de offerdienst gaat, volgens de oude verhalen, terug tot aan de eerste mensen. Adam, Hewel, Henoch, Awraham en Aharon, allen leerden ze van de Eeuwige zelf hoe de rituelen moesten worden gedaan. Hoe, door middel van de offers, de continuïteit van het bestaan moest worden gewaarborgd. Hoe vergeving moest worden gevraagd en hoe verkregen. De Hogepriester, de Koheen Gadol, staat in die traditie, hij is een nazaat van Aharon.

Gedurende de dag zal de Hogepriester zich vijf keer omkleden en wassen.

Gewoonlijk, door het jaar, wanneer de Hogepriester aanwezig is in de Tempel, draagt hij een indrukwekkend purperen gewaad voorzien van gouden elementen. Een borstschild bijvoorbeeld en een tiara op het hoofd. Ook deze morgen zal hij dit gewaad aandoen maar alleen voor het gewone, eerste, dagelijkse offer.

Als hij dat heeft gebracht, gaat hij in het mikwe en kleed zich om. Hij draagt nu eenvoudig witlinnen gewaad.

Om vergeving te kunnen vragen voor de overtredingen van anderen, moet de Kohen Gadol eerst vragen om vergeving voor wat hij zelf verkeerd heeft gedaan. Men brengt een os naar hem toe. De Kohen Gadol legt zijn handen op de kop van de os en zegt:

אָנָּא הַשֵּׁם, חָטָֽאתִי, עָוִֽיתִי, פָּשַֽׁעְתִּי לְפָנֶֽיךָ אֲנִי וּבֵיתִי. אָנָּא בַשֵּׁם, כַּפֶּר נָא לַחֲטָאִים, וְלַעֲוֹנוֹת וְלִפְשָׁעִים, שֶׁחָטָֽאתִי וְשֶׁעָוִֽתִי, וְשֶׁפָּשַֽׁעְתִּי לְפָנֶֽיךָ אֲנִי וּבֵיתִי, כַּכָּתוּב בְּתוֹרַת מֹשֶׁה עַבְדְּךָ מִפִּי כְבוֹדֶֽךָ: כִּי בַיּוֹם הַזֶּה יְכַפֵּר עֲלֵיכֶם לְטַהֵר אֶתְכֶם, מִכֹּל חַטֹּאתֵיכֶם לִפְנֵי יְיָ- …

Als je weer bent opgestaan zie je, vanaf het hof waar je nu staat, verderop het iets hoger gelegen Hof van de Kohanim. Links is het Grote Altaar. Daartussendoor kun je net de top van een gebouw zien waarin zich het Heilige en het Allerheiligste bevinden. Rechts, aan de noordkant van het Hof worden de offerdieren opgesteld. Daar staan nu twee identieke bokken, links en rechts, vóór de Koheen Gadol. Er is ook een grote aarden pot. De Koheen Gadol pakt twee houten platen uit de pot, in iedere hand neemt hij er één. Op de éne plaat staat: “Voor Adonaj”. Op de andere “Voor Azazel”. De Hogepriester bindt een dieprode draad aan de horens van de bok die nu bestemd is voor Azazel. Hij draait hem met de kop naar de poort waarlangs hij zal worden weggeleid. Om de andere bok wordt ook een dieprode draad gebonden maar dan om de hals.

Dan legt de Koheen Gadol wederom de handen op de kop van de os die daar nog klaarstaat en belijdt de zonden van alle Kohaniem, alle Priesters in de Tempel, en zegt:

אָנָּא הַשֵּׁם, חָטָֽאתִי, עָוִֽיתִי, פָּשַֽׁעְתִּי לְפָנֶֽיךָ אֲנִי וּבֵיתִי וּבְנֵי אַהֲרֹן עַם קְדוֹשֶֽׁךָ. אָנָּא בַשֵּׁם, כַּפֶּר נָא לַחֲטָאִים, וְלַעֲוֹנוֹת וְלִפְשָׁעִים, שֶׁחָטָֽאתִי וְשֶׁעָוִֽתִי, וְשֶׁפָּשַֽׁעְתִּי לְפָנֶֽיךָ אֲנִי וּבֵיתִי וּבְנֵי אַהֲרֹן עַם קְדוֹשֶֽךָ, כַּכָּתוּב בְּתוֹרַת מֹשֶׁה עַבְדְּךָ מִפִּי כְבוֹדֶֽךָ: כִּי בַיּוֹם הַזֶּה יְכַפֵּר עֲלֵיכֶם לְטַהֵר אֶתְכֶם, מִכֹּל חַטֹּאתֵיכֶם לִפְנֵי יְיָ- …

De os waarop de zonden van de Hogepriester en de overige Kohaniem zijn overgebracht wordt nu geslacht. Het bloed wordt opgevangen in een schaal. De rest wordt klaargemaakt zodat het kan worden geofferd op het grote altaar, links, aan de zuidkant van het hof.

De helpers in de Tempel brengen de Hogepriester een schep met gloeiende houtskool en een schep met wierook. Met één schep in iedere hand loopt de Hogepriester naar achteren, via het Heilige waar de grote Menora staat, door het Parochet dat de twee ruimten scheidt naar het Allerheiligste. Het Allerheiligste is een lege ruimte. Verder komt er nooit iemand in het Allerheiligste. Het is strikt verboden daar te komen. We weten dat hij daar de wierook bij de schep met houtskool doet. Wanneer dan de lege ruimte helemaal gevuld is met rook, doet hij een kort gebed. Het is een spannend moment. Is de Koheen Gadol geschikt om deze belangrijke taak te doen? Of moet hij dit met de dood bekopen? Is dan het hele ritueel voor niets? Gelukkig komt hij snel weer naar buiten.

Wanneer hij weer terug is in het Hof van de Kohanim geeft men hem een kom met bloed van de os. Hij gaat naar binnen en sprenkelt acht keer het bloed in het Allerheiligste. Omdat de kleine details tellen en de Hogepriester misschien gespannen is, hebben ze hem van tevoren geleerd hardop te tellen, iedere keer dat hij de kwast in de kom doet en iedere keer dat hij ermee sprenkelt: één, één, twee, twee, drie, drie…

Wanneer hij klaar is verlaat hij het Allerheilige.

Nu wordt de bok die bedoeld is voor Adonaj geslacht. Ook van die bok wordt bloed opgevangen. De Koheen Gadol gaat voor de derde keer het Allerheiligste binnen en sprenkelt het bloed, ook nu telt hij weer hardop: één, één, twee, twee, drie, drie…

Weer verlaat de Koheen Gadol het allerheiligste. Hij gaat naar de bok die, met de dieprode draad om de horens, klaarstaat om weggeleid te worden. Hij legt zijn handen op de kop van de bok en belijdt de zonden van het Joodse volk. Hij zegt:

וְכַךְ הָיָה אוֹמֵר: אָנָּא הַשֵּׁם, חָטְאוּ, עָווּ, פָּשְׁעוּ לְפָנֶֽיךָ עַמְּךָ בֵּית יִשְׂרָאֵל. אָנָּא בַשֵּׁם, כַּפֶּר נָא לַחֲטָאִים, וְלַעֲוֹנוֹת וְלִפְשָׁעִים, שֶׁחָטְאוּ וְשֶׁעָווּ, וְשֶׁפָּשְׁעוּ לְפָנֶֽיךָ עַמְּךָ בֵּית יִשְׂרָאֵל, כַּכָּתוּב בְּתוֹרַת מֹשֶׁה עַבְדְּךָ מִפִּי כְבוֹדֶֽךָ: כִּי בַיּוֹם הַזֶּה יְכַפֵּר עֲלֵיכֶם לְטַהֵר אֶתְכֶם, מִכֹּל חַטֹּאתֵיכֶם לִפְנֵי יְיָ- …

Wij moeten wachten terwijl de bok wordt weggeleid, richting woestijn. Wanneer de bok van de rotsen is geduwd, geven de wachters langs de weg elkaar het bericht door zodat het ritueel in de Tempel kan worden voortgezet.

Wanneer de offerdienst is afgelopen, leest de Koheen Gadol hardop een Toratekst voor en sluit dit af met een soort Amida, bestaande uit acht b’rachot zoals ook wij de Toradienst afsluiten met de b’rachot van de Haftara.

Daarna zegt hij een zegenspreuk waarin hij vraagt om een goed en vruchtbaar jaar:

יְהִי רָצוֹן מִלְּפָנֶֽיךָ, יְיָ אֱלֹהֵֽינוּ וֵאלֹהֵי אֲבוֹתֵֽינוּ, שֶׁתְּהֵא הַשָּׁנָה הַזֹּאת הַבָּאָה עָלֵֽינוּ, וְעַל כָּל עַמְּךָ בֵּית יְשְׂרָאֵל, שְׁנַת אֹֽסֶם, שְׁנַת בְּרָכָה, שְׁנַת גְּזֵרוֹת טוֹבוֹת מִלְּפָנֶֽיךָ, שְׁנַת דָּגָן תִּירוֹשׁ וְיִצְהָר, שְׁנַת הַרְוָחָה וְהַצְלָחָה, שְׁנַת וִעוּד בֵּית מִקְדָּשֶֽׁךָ, שְׁנַת זוֹל, שְׁנַת חַיִּים טוֹבִים מִלְּפָנֶֽיךָ, שָׁנָה טְלוּלָה וּגְשׁוּמָה אִם שְׁחוּנָה, שְׁנַת יַמְתִּֽיקוּ מְגָדִים אֶת תְּנוּבָתָם, שְׁנַת כַּפָּרָה עַל כָּל עֲוֹנוֹתֵֽינוּ, שְׁנַת לַחְמֵֽנוּ וּמֵימֵֽינוּ תְּבָרֵךְ, שְׁנַת מַשָּׂא וּמַתָּן, שְׁנַת נָבוֹא לְבֵית מִקְדַָּשֵֽׁנוּ, שְׁנַת שֹֽׂבַע, שְׁנַת עֹֽנֶג, שְׁנַת פְּרִי בִטְנֵֽנוּ וּפְרִי אַדְמָתֵֽנוּ תְּבָרֵךְ, שְׁנַת צֵאתֵֽנוּ וּבוֹאֵֽנוּ תְּבָרֵךְ, שְׁנַת קְהָלֵֽנוּ תוֹשִֽׁיעַ, שְׁנַת רַחֲמֶֽיךָ יִכָּמְרוּ עָלֵֽינוּ, שְׁנַת שָׁלוֹם וְשַׁלְוָה, שָׁנָה שֶׁתַּעֲלֵֽנוּ שְׂמֵחִים לְאַרְצֵֽנוּ, שְׁנַת אוֹצָרְךָ הַטּוֹב תִּפְתַּח לָֽנוּ, שָׁנָה שֶׁלֹּא יִצְטָרְכוּ עַמְּךָ בֵּית יִשְׂרָאֵל זֶה לָזֶה וְלֹא לְעַם אַחֵר בְּתִתְּךָ בְרָכָה בְּמַעֲשֵׂה יְדֵיהֶם.

Vroeger werd de dieprode draad in de ingang van het Heilige gehangen. Men geloofde dat de draad wit zou worden als de zonden van het volk vergeven zouden zijn. Omdat er zoveel kijkers waren en dat onrust gaf, hangt men de draad nu achterin, zodat deze niet meer te zien is vanaf het Hof waar wij staan.

De details van deze dienst zijn voor ons niet meer goed voorstelbaar. Wij brengen geen offers meer op het altaar. Voor de meesten van ons is het onvoorstelbaar dat zo’n ritueel verzoening kan geven, levengevend zou kunnen zijn. Maar wij weten ook dat het leven kwetsbaar is. De grens tussen leven en dood is niet meer dan een ademtocht.

Jodendom vraagt daden van ons die de wereld helpen helen. En op de feestdagen spreken wij woorden die tot ons eigen hart spreken maar waarvan wij misschien ook hopen dat God ze hoort. Veel van die woorden zijn een offer dat wij brengen, in de hoop de onnoembare Eeuwige aan ons te herinneren. En ons te doen begrijpen wat het goede is om te doen.

Albert Ringer

 

4. Een hertaling van de Avoda

Beginnen bij het begin 

 

Hertaling

Inzet en opzet, kracht en macht: Uw scheppingswerk.

Bewogen Beweger, wie doet het U na?!

Een gedurfd project: deze aarde, gefundeerd en bevestigd in en door U.

 

Toen tijd-ruimte, onze wereld, in duisternis en schaduw van dood verkeerde,

hulde u zich in een stralend gewaad van ochtendlicht.

Kwade krachten ontkrachtte U, als met een ontzagwekkende vries-kracht – bevroren,

aan banden gelegd opdat zij de aardbodem niet zouden overspoelen.

Maar alles wat groeit en bloeit, voedt en verzadigt: vrij baan!

 

Een tuin van oudsher ligt in het verschiet,

een verrukking voor hen die stem geven aan Uw woord.

Groots!, lichten die U plaatste in het uitspansel dat getuigt van Uw luister,

samen met een heel leger van sterren,

constellaties die het spoor volgen dat U voor hen hebt uitgezet.

 

Alles wat zwemt en beweegt welde op uit de palm van Uw hand …

Toen formeerde U uit een klomp klei: mens, drager van Uw zegel

en, uitademend, blies U dit wezen een pure, smetteloze ziel in – hemels  …

 

 

Samenvatting van het vervolg  

Maar. Het gaat mis. De eerste twee mensen verspelen hun plek in de tuin, hun zoon vermoordt zijn broer, de generatie van de vloed zingt zich los van U en een volgende generatie doet een gooi naar Uw troon.

Dan besluit U op weg te gaan met die ene mens, een geliefde, die zijn zoon op een altaar legt – ternauwernood …  En de zoon van die zoon is als een gaaf, ongeschonden lam; het liefst verblijft hij in tenten, U op de voet volgend. Zijn kinderen, op hun beurt: niets op aan te merken, model-kinderen.

Vooral die ene: Levi, Uw oogappel, U toegewijd. Hij wordt apart genomen voor de heiligste taken. Als drager van Oeriem en Toemiem verblijft hij vol vertrouwen zeven dagen in de heilige ruimte, een week lang vóór de tiende (Tisjree) – zo wordt de Hogepriester afgezonderd om zich voor te bereiden op de rol die hij te vervullen heeft.

 

 

Uitleg   

We beginnen bij het begin: schepping. Waarna we vervolgens eraan worden herinnerd wat er, vanaf het begin, zoal mis ging. Dan worden in sneltreinvaart de aartsvaders ten tonele  gevoerd, om ten slotte uit te komen bij Levi. Levi, de enige die hier bij name wordt genoemd.

 

Een opmerkelijke tekst! Kijk bijvoorbeeld eens naar de ruwe schetsen van Jitschak en Ja’akov in offer-terminologie (ja, ook van Ja’akov!); het ontbreken van namen, zelfs van Aharon; en dan klinkt daar ineens luid en duidelijk één naam: Levi! Alles lijkt om hem te draaien.

Nu is dat laatste toch niet zo vreemd, want als we even doorbladeren en alvast een blik werpen op het vervolg: op Jom Kippoer is de hoofdrol weggelegd voor de Hogepriester (uit de stam van Levi, te beginnen met Aharon), dat staat buiten kijf – en een ontzagwekkende rol is het.

 

Toch dringt zich een vraag op: waarom zet dat hele rituele gebeuren van Jom Kippoer, met de Hogepriester als middelpunt, in met een samenvatting van het scheppingsverhaal (zij het met andere beelden, andere geuren en kleuren dan in Beresjiet)?

 

In de vraag ligt eigenlijk het antwoord al besloten: volgens de dichter die deze tekst heeft geschreven, zijn schepping en Avodah, dienst (van de Hogepriester in het Misjkan, in de Tempel) onlosmakelijk met elkaar verbonden. En die koppeling herkennen we ook wel: we zijn de Hoge Feestdagen begonnen met Rosj Ha’Sjana, een nieuw jaar dat ons terugvoert naar de schepping, dat de schepping binnenbrengt in het nieuwe jaar.

 

Echter. Dat scheppingsproces verliep en verloopt niet vlekkeloos. Drie keer ging het mis, werd opnieuw begonnen … Want de mens, jij en ik, ging, gaat en zal in de fout gaan.

Regelmatige reset blijkt nodig, steeds weer. En de reset bij uitstek is Jom Kippoer (ja, er zijn er meer). 

 

Kortom: de rituelen die de Hogepriester straks zal uitvoeren, vormen, aldus de dichter, een cruciale schakel in het continuüm van de schepping, ja, van het universum: dit is hoe de Eeuwige de voortgang van de schepping veilig stelt. Anders gezegd: het Misjkan, de Tempel, en de Avodah (dienst) die er verricht wordt, vormen een organisch geheel met de rest van de schepping. 

 

 

Opmaat

 

Hertaling

Moekdasj, kodesj, kodasjiem – heiligdom, heilig, heiligen –

in alle toonaarden klinken de woorden: apart gezet, gezuiverd, toegewijd.

‘Trek uit je huis …’:

die ene, zoon van Levi: Hogepriester,

gehuld in een stralend goud-doorweven gewaad,

zeven dagen afgezonderd in Gods Heilige Ruimte –

ruimte vervuld van scheppingstijd.

Zeven dagen dompelt hij zich onder

in het script van die ene grote dag,

wanneer hij geuren uit zijn handen laat komen,

dieren naar het leven staat, dood voor leven …

Op weg naar die ene dag,

naar die ene ruimte in het Mikdasj bij uitstek:

het Heilige der Heiligen, devier: aanspraakplaats –

tijd en ruimte verstrengeld op de tonen van die ene Naam,

Naam van de Ene.

 

Zeven dagen als opmaat van wat hem te wachten staat,

wat óns te wachten staat –

de inkt van de Tora welt op, bereikt ons:

Het ge-’doe!’ op déze dag: dat is wat de Eeuwige voor ogen staat,

ter verzoening over jullie!

 

Verzoenen, verzoenend, verzoend, verzoening …

Verzoening: het is een zwaar-wegend woord.

We zoeken naar woorden, lichtere woorden;

verzoening: antwoord, tegenwicht, herstel, correctie, compensatie.

Bedekken. Bedekken met ‘de mantel der liefde’? Is dat het?

Bedekken met de mantel der liefde…

We proeven de woorden op onze tong –

ze zoeken een weg naar ons hart …

 

 

Samenvatting

De wijzen van het Sanhedrin voegen zich dagelijks bij de Hogepriester, bemoedigen hem: Verdiep je in de teksten, zodat je weet wat je te doen staat – ‘Weet voor Wie je staat’.

En op de dag vóór Jom Kippoer, nemen de wijzen hem mee naar de oostelijke poort waar een keur aan offerdieren aan hem voorbij trekt; offerdieren bestemd voor de grote dag … ‘Weet je nog? Prent ze je in zoon van Levi, Hogepriester!’ ? Adam benoemt (weet u nog?), Hogepriester herinnert en bestemt.

De avond valt … ‘Niet zoveel eten, dat leidt alleen maar af.’ De oudsten van zijn priesterlijke stam leren hem wat hem te doen staat met die handvol reukwerk, daar, in die Heiligste ruimte. Ze zijn er niet helemaal gerust op en laten de zoon van Levi een eed afleggen, dat hij het zó zal doen en niet anders. Gespannen als een veer, knapt er iets in hem en hij barst in huilen uit. De emoties lopen hoog op aan beide kanten … Gevolg van de spanning van het moment.

 

 

Hertaling

De dag vóór …

Ochtend.    De Hogepriester gaat de weg

die is geëffend door wie hem omringen;

van buiten naar binnen.

Middag.    Hij keert in zichzelf, her-innert, herinnert, leert …

Avond.    Niet teveel eten: focus!

Reukwerk vult zijn hoofd,

vindt de weg naar zijn handen, hij krijgt het in zijn vingers.

De spanning loopt op: frictie met zijn leraren – tranen, tranen.

Even wordt het teveel.

Overweldigende taak, ontzagwekkende verantwoordelijkheid –

ja, hoogspanning.

Nacht.    Omringd, bijgestaan, voorgelezen.

Hij leert, repeteert, mediteert, repeteert, leert …

 

 

Avodah

 

Uitleg

Het geheel van rituelen van deze dag: het verloopt allemaal volgens een tot in details uitgewerkt script, niet alleen gebaseerd op Wajikra 16, maar vooral op de uitgebreide beschrijving in de Misjna van de door de Hogepriester uit te voeren taken (traktaat Joma 1-7).

 

Houd het volgende voor ogen: het gaat er niet om een gebeuren uit het verleden in herinnering te roepen door het te verwoorden. Er is meer aan de hand. Wat hier gebeurt is het daadwerkelijk voltrekken van de rituelen van Jom Kippoer, inclusief de offers, door ze uit te spreken. Anders gezegd: woorden worden werkelijkheid.

Dit is geheel in overeenstemming met de algehele teneur van rabbijnse interpretatie na de verwoesting van de Tempel: de offers die in het verleden in de Tempel werden gebracht, worden nu voltrokken door de betreffende teksten uit te spreken (zie Hos. 14:3). Avodah wordt ‘Avodah, dienst van het hart’ (b.Ta’aniet 2a over gebed als Avodah).

Met andere woorden: vandaag voltrekken we, in dit gedeelte van de dienst, daadwerkelijk datgene wat we in woorden vatten.

Zij het met een opmerkelijk verschil. Want behalve dat de geur van verbrand vlees onze neuzen niet zal bereiken, zijn we getuige van een uitermate belangrijke verschuiving: het is niet meer die ene persoon van de Hogepriester die de spil is waarom het hele gebeuren draait; die rol wordt nu vertolkt door iedere dienstleider, met actieve deelname van de gehele gemeente. Waarmee gezegd is dat de Avodah zijn weg heeft gevonden van de Tempel naar iedere synagoge waar ook ter wereld.

 

De rabbijnen hebben met de ‘Seder Avodah’, om het met een modern woord te zeggen, de dienst van de Avodah gedecentraliseerd. (Zoals ze via gebed en tesjoeva, omkeer, ook andere wegen hebben uitgezet voor verzoening en vergeving dan alleen Jom Kippoer).

 

 

Hertaling

De Grote Dag …

Ochtendgloren – het is zover. Eindelijk.

Levend water, majiem chajiem, wacht hem:

mikwe, water bijeengebracht, reinigend, hoopgevend.

Keer op keer deze dag: waterwaterwater;

toegewijd wassen, onderdompelen, toegewijd wassen –

Mikwe, water omhult de zoon van Aharon zoon van Levi,

gewassen voeten betreden en afgespoelde handen voltrekken.

Volkomen toegewijd.

 

Keer op keer deze dag: gewaden aan, gewaden uit, gewaden aan.

Hogepriesterlijk goud-doorweven omhulling

spreken van de offers van de weekdag;

welsprekend wit linnen omhulsels

ademen déze dag: de mantel der liefde …

 

En dan: slachten, spatten,

reukwerk doen geuren,

lichten ontsteken.

 

 

Uitleg

Achter een laken kleedt de Hogepriester zich uit, wast, ‘heiligt’ zijn handen en voeten, gaat in het Mikwe, wast zijn handen en voeten en kleedt zich in zijn goud-doorweven gewaad. Want behalve de speciale offers van Jom Kippoer (gekleed in witte gewaden), moet hij ook de dagelijkse offers brengen, ‘s morgens en ‘s middags. En tussendoor: handen en voeten  wassen, mikwe, verkleden. Keer op keer. In totaal zal de Hogepriester vijf maal in het mikwe gaan en tien maal, heiligend, zijn handen en voeten wassen.

De offers gaan van start met het dagelijkse ochtendoffer. Er wordt geslacht, bloed opgevangen en gespat, reukwerk stijgt op, de lichten van de Menora worden ontstoken.

Het is een heen en weer tussen voorhof en het Heilige.

 

Daarna zijn we getuige van het eerste van de drie bedrijven van het verzoeningsritueel: de Hogepriester begint met verzoening te vragen voor zichzelf en ‘zijn huis’; daarna voor álle afstammelingen van Aharon, de priesters; ten slotte voor heel het volk, het ‘huis van Israël’. Deze rituelen worden gemarkeerd door specifieke handelingen en offers, zoals we zullen gaan zien. Aan het begin van het eerste bedrijf steunt de Hogepriester met zijn hand op de kop van een var, een jonge stier – zíjn stier.

 

De volgorde van wat nu te gebeuren staat is als volgt:

1a. de Hogepriester legt zijn hand op de kop van de stier;

2a. hij bekent schuld, van zichzelf en zijn ‘huis’;

3a. priesters en volk ‘buiten’ weten zich bij het gebeuren betrokken;

de Hogepriester roept reiniging uit.

 

1b. de bokken worden klaargezet, dan keert de Hogepriester terug naar zijn stier;

2b. hij bekent schuld, van zichzelf, zijn ‘huis’, én alle zonen van Aharon;

3b. priesters en volk, in de voorhof, weten zich bij het gebeuren betrokken;

de Hogepriester roept reiniging uit.

 

1c. de Hogepriester slacht de stier en later een van de twee bokken,

vervolgens brengt hij reukwerk en spat hij bloed in het Heilige der Heiligen;

2c. hij bekent schuld, nu die van het volk;

3c. priesters en volk weten zich bij het gebeuren betrokken;

de Hogepriester roept reiniging uit.

 

  1. De Hogepriester zendt de tweede bok de woestijn in;
  2. hij offert zijn stier en de bok van het volk;
  3. hij verricht afsluitende handelingen, inclusief het vervolg van het dagelijkse offer.

 

 

Intermezzo: offers

Op weg naar Jom Kippoer komen de geuren ons al tegemoet; we ruiken verbrand vlees. We hebben het bloed aan de handen van de Hogepriester al op ons netvlies. Ja, ook aangename geuren pogen ons te bereiken, maar het is al te laat, onze verbeeldingskracht is er met ons van door: offers. Het voelt als een onneembare barrière.

 

Een paar opmerkingen ter overweging.

Ten eerste. Wat is een offer in Tora eigenlijk? We gaan even naar het begin van Wajikra. Mosje staat voor het zojuist voltooide Misjkan en de Eeuwige spreekt hem toe, roept hem, en begint hem te vertellen wat hij moet doen in die nieuwe, vreemde, ruimte. Hij moet tot de Israëlieten zeggen: een mens die een offer brengt van(uit) jullie zelf …

Letterlijk staat er: een mens die een toenaderingsoffer doet naderen (jaq’riev, qorban). Naderen: we zoeken verbinding, brengen relatie tot stand.

En, mi’chem: het moet van henzelf zijn. Anders gezegd: je bent zélf in het geding! Maar, zegt de Eeuwige, geef maar een schaap (of een ander dier) in jouw plaats. Lees maar na: het gaat om dieren uit je eigen leefsfeer: ‘huisdieren’. Rundvee, wolvee etc.  Het moet iets van jou zijn; jij moet het voelen. Het is jóuw schaap, jouw bok. Zoals in elke echte relatie gaat het om jóu, je kunt niet achter de dijk blijven liggen. Dat geldt ook als je verbinding zoekt met de Eeuwige.

Volgend aspect dat hieruit voortvloeit: we géven. Beweging naar buiten; als gever strek je je hand en hart uit naar de ander, de Ander, en zo word je a.h.w. boven jezelf uitgetild.

En dan is er, bij uitstek op deze dag, het aspect van schuld – en verzoening. Wat een geniale vondst: omkeer, tesjoeva: je hoeft nooit vast te lopen in je miskleunen, je onvermogen – er is altijd een weg terug.

 

We offeren niet meer, althans niet op die manier. Geen Tempel meer; andere tijd, andere wereld. En als we geen boer zijn, hebben we geen vee meer. De vraag is wat er voor in de plaats is gekomen. Wat is ons rijkste bezit? Hoe past dat in deze context? Hoe gaan we daar dan mee om? Hoe zijn wij vandaag in het geding?

Ten slotte nog een paar woorden over een ongemakkelijk onderwerp: de slacht.

Want we offeren niet meer, maar slachten nog wel. Tenminste, dat hebben we uitbesteed. Kippen, koeien, schapen en geiten lopen niet meer rondom ons huis, zelf slachten is niet meer aan de orde. Hier. En laten we eerlijk zijn: we moeten er ook niet aan denken.

Dus dat láten we doen. Slachterijen, aan ons oog onttrokken … Vlees, kant en klaar verpakt bij de supermarkt. Wel zo gemakkelijk … , toch? Of…?

 

 

Hertaling

Kom erbij staan. Nee, niet dáár, híer!, vlakbij het altaar.

Kijk, kijk!, zie je wat er gebeurt?

leven & dood & leven & dood …

op dat snijvlak begeeft hij zich, de Hogepriester;

de lichaamswarmte van een var, een stier, vult zijn handen.

 

Een var, een hand – samengekomen, versmolten;

kaph-handpalm, phar-var.

Hoor! kaphar-verzoenen,

kaporet-verzoendeksel, op de Aron.

Kaphar schalt als een litanie in onze oren:

verzoenen, bedekken, verzoenen, bedekken …

Een litanie ten leven? Door dood heen?

 

De Hogepriester voelt in al zijn vezels:

léven, onbevangen, onschuldig: zíjn stier –

het gaat om hém, zoon van Aharon, om zijn gezinsverband.

 

 

Hij spreekt: Ach YaH! YYYYHHHHWWWWHHHH !

Ik heb mijn doel gemist, ik heb me verlaagd,

ik ben grenzen overgegaan – ik en wie mij lief zijn.

Ach, omwille van Uw Naam,

bedek die hele optelsom toch met de mantel van Uw liefde!

Ja, omhul ons met Uw stralende gewaad:

verzoen toch al die missers, alles wat zo laag was, al die overtredingen –

van mij, van wie mij lief zijn!

 

De inkt van Uw Torah welt op, bereikt ons:

Want op déze dag zal Z/Hij jullie verzoening brengen:

ja, jullie worden schoongewassen

van al jullie missers tegenover de Eeuwige.

Uw eigen woorden!

 

Het Hoge Woord, de ontzagwekkende Naam klinkt,

barst uit Zijn voegen, stroomt naar buiten, vindt gehoor;

priesters en volk: oren suizen, knieën knikken –

we gaan op ons gezicht.

 

Op de klanken van Uw Naam die aanhoudt in onze oren,

zingen wij ons een weg naar U toe:

God-zij-dank! De luister van Uw vorstelijke Naam straalt

van hier tot in de eeuwigheid!

Bij monde van de Hogepriester, het verlossende woord:

gezuiverd, gelouterd, schoongewassen!

 

 

Uitleg

In de passage hierboven wordt de Naam van de Eeuwige voor de eerste keer voluit, hardop, uitgesproken door de Hogepriester. Wat een dramatisch moment! Ontzagwekkend ….

Volgens de traditie wordt de Naam (het tetragrammaton) tijdens de Avodah op Jom Kippoer tien maal uitgesproken: zes maal tijdens het offeren van de stier (inclusief de hierboven omschreven handeling), drie maal tijdens de ceremonie met de bokken, een eenmaal tijdens de loting om het lot van de bokken te bepalen.

Tien uitspraken tijdens de Avodah, tien uitspraken die scheppen – schepping en Avodah.

Van duister en dood naar licht en leven.

 

Zoals gezegd: het is een voortdurend heen en weer tussen voorhof en het Heilige. Dan met bloed, dan weer met reukwerk, dan moet een dier geofferd worden – op het ene altaar, op het andere, ‘gouden’ altaar waarop wierook wordt gebrand. En ultiem: het Heilige der Heiligen – maar zover zijn we nog niet. Steeds weer handen en voeten wassen, verkleden voor de volgende ronde. Ieder detail is van belang …

 

In het volgende bedrijf verschijnen de bokken op het toneel en worden alle noodzakelijke voorbereidingen getroffen. Wat er met hen gaat gebeuren: dat komt pas na de het slachten van de stier.

 

 

Hertaling

Kom nu hier staan, nog wat dichterbij, ja hier … en kijk, kijk!

Zie je het? Voel je het!?

Die twee bokken daar,

aan de oostzijde van de voorhof: ze staan klaar –

de bokken van het volk, van ons.

De een en de ander: als twee druppels water.

Leven: onbevangen, onschuldig.

Hun bokken, ónze bokken,

door hen, door ons gekocht en betaald.

 

We maken pas op de plaats,

staan aan de grond genageld:

zondebokken… Zondebokken?!

Weg met die zondebokken!!

Daar weten we alles van, van zondebokken –

we kunnen het missen, zo’n offer.

 

Wacht even, wacht even …

Hier met die zondebok!, want ik moet het kwijt.

Ik moet het toch kwijt, alles wat me in de weg zit om te Leven.

M’n miskleunen, m’n onhandigheden, m’n wegkijken,

m’n ongeduld, m’n boosheid, m’n frustraties.

Maar ook: m’n angsten, m’n verlies, m’n onzekerheden, m’n pijn.

Weg ermee. Weg ermee, en dan: uit m’n ogen die zondebok!

Tasjliech á lá Jom Kippoer…

 

Dus: de kaarten worden geschud, het lot bepaald.

De één, straks geveld om de Naam van de Eeuwige te verheffen – nog even;

de ander, straks opgedreven om neer te storten – nog even …

De Hogepriester schreeuwt het uit, op hoge toon:

Een offer voor alle missers, voor de Eeuwige!

Wie het hoort roept uit: God-zij-dank!

Gebonden, met een felrood koord: de kop van die ene bok

die zal worden weggezonden:

hij staat al klaar op zijn plaats van vertrek …

 

Maar eerst van de bokken terug naar de var, de stier:

de stier van de Hogepriester en zijn ‘huis’.

Dat ‘huis’ wordt uitgebouwd, opengebroken:

alle zonen van Aharon trekken er bij in,

met heel hun hebben en houwen:

hún missers, hún lage streken, hún grenzeloos gedrag.

 

 

De Hogepriester spreekt: Ach YaH! YYYYHHHHWWWWHHHH !

Ik heb mijn doel gemist, ik heb me verlaagd,

ik ben grenzen overgegaan –

en niet alleen ik en wie mij lief zijn,

maar wij allemaal, kinderen van Aharon, kinderen van Levi.

Ach, omwille van Uw Naam,

bedek die hele optelsom toch met de mantel van Uw liefde!

Ja, omhul ons met Uw stralende gewaad:

verzoen toch al die missers, alles wat zo laag was, al die overtredingen –

van mij, van wie mij lief zijn,

van ons allemaal, kinderen van Aharon!

 

De inkt van Uw Torah welt op, bereikt ons:

Want op déze dag zal Z/Hij jullie verzoening brengen:

ja, jullie worden schoongewassen

van al jullie missers tegenover de Eeuwige.

Uw eigen woorden!

 

Het Hoge Woord, de ontzagwekkende Naam klinkt,

barst uit Zijn voegen, stroomt naar buiten, vindt gehoor;

priesters en volk: oren suizen, knieën knikken –

we gaan op ons gezicht.

 

Op de klanken van Uw Naam die aanhoudt in onze oren,

zingen wij ons een weg naar U toe:

God-zij-dank! De luister van Uw vorstelijke Naam straalt

van hier tot in de eeuwigheid!

Bij monde van de Hogepriester, het verlossende woord:

gezuiverd, gelouterd, schoongewassen!

 

 

Uitleg

Nu volgt het derde bedrijf: het slachten van de stier. En reukwerk wordt het Heilige der Heiligen binnengebracht: Wierook – en bloed. We gaan het zien … en be-leven.

 

 

Hertaling

De Hogepriester en het mes…

Er is geen ontkomen aan.

Blijf staan! Ogen open, kijk!

De stier gaat eraan…

Er is geen ontkomen aan.

Bloed wordt opgevangen –

roeren, roeren! het mag niet stollen!

Nu drie maten vurige kolen in een gouden pan –

in zijn rechterhand.

Twee maten verfijnd reukwerk in een glanzende schaal –

in zijn linkerhand.

 

Daar gaat hij, de hogepriester;

hoor je zijn voetstappen?

Vastberaden, doelgericht …

Daar gaat hij,

tussen gordijnen door –

het Heilige der Heiligen binnen!

We houden de adem in:

hij loopt naar de Aron 

 

Nu even de ogen dicht,

ga mee naar binnen op de maat van je verbeelding,

zie het voor je!

de Aron met aan weerszijden stangen,

bekleed met goud.

Stel je voor hoe de Hogepriester

tussen die stangen het reukwerk

op vurige kolen

in rook doet opgaan –

de hele Ruimte wordt ermee gevuld,

tot in alle hoeken en gaten.

Vul je neusgaten ermee,

laat het tot in al je vezels tot je doordringen!

 

Het Heilige der Heiligen:

devier, aanspraakplaats.

Aanspraakplaats:

Heiligste Ruimte, ultieme Communicatie-Ruimte –

onbereikbaar bereikbaar,

intieme ontmoeting op grote afstand,

tussen de mens en de Eeuwige, tussen de Eeuwige en de mens.

Het is als op Sinai:

-houd je ogen nog even dicht, stel je voor-

we naderen zo dicht mogelijk …

maar té dichtbij: we kunnen het niet aan.

 

Dan maar op veilige afstand,

zo dicht mogelijk –

ogen dicht, stel je voor:

Aanspraakplaats, bij uitstek.

Levenslange zoektocht.

 

de Hogepriester komt naar buiten, voor even.

We vangen een glimp van hem op …

Hij neemt het bloed en gaat weer naar binnen,

het Heilige der Heiligen in –

 

Stel je voor: hij spat!

Achtmaal: eenmaal omhoog,

zevenmaal omlaag.

Hij dompelt zijn vinger onder in het bloed,

zoals hij zich onderdompelde in het mikwe.

Heb je het op je netvlies?

De Hogepriester spat in de richting van de Aron;

hij telt omhoog: één!

hij telt omlaag: één en één!

één en twee!

één en drie!

één en vier!

één en vijf!

één en zes!

één en zeven!

 

Snel naar buiten! Daar is hij weer.

Hij zet de schaal met het bloed neer,

neemt het mes -ogen open en kijken!-,

slacht de bok,

vangt het bloed op,

gaat weer naar binnen.

Zie je het voor je?

Daar staat hij weer,

op dezelfde plaats.

Hij dompelt zijn vinger onder in het bloed en spat …

hij telt omhoog: één!

hij telt omlaag: één en één!

één en twee!

….

één en zeven!

 

Hij zet het bloed van de bok neer -snel!, snel!-,

pakt de schaal met het bloed van de stier,

en spat ditmaal in de richting van de parochet,

het gordijn dat het Heilige der Heiligen

scheidt van het Heilige.

Nu -vlug!- neemt hij het bloed van de bok,

en spat  nogmaals …

hij telt omhoog: één!

hij telt omlaag: één en één!

één en twee!

….

één en zeven!

 

Pas op de plaats:

één en zeven. Acht.

Zeven scheppingsdagen. En dan.

De achtste dag? Dag buiten de tijd? Tijdloze dag?

Eeuwigheid kent geen tijd?

Achtste dag, na zeven dagen van voorbereiding:

tijd van eeuwigheid, buiten de tijd … Déze dag.

 

De Hogepriester gaat door,

mengt bloed met bloed, stier en bok –

en weer dompelt hij onder en weer spat hij:

het gouden altaar in het Heilige, schoongewassen van missers.

Zevenmaal op het gouden deksel,

viermaal op de hoornen.

 

Pas op de plaats: vier.

Vier: volheid in tijd, ruimte en materie –

seizoenen en windrichtingen van overal,

water, aarde, lucht en vuur.

Er gaat een licht op:

vier woorden van verlossing …?

 

Verder! Geen tijd te verliezen,

naar de bok die warm is, leeft, ademt.

Een adembenemend moment:

de missers van het volk, onze missers,

de fouten van het volk, onze fouten,

het doen alsof de neus bloedt: door het volk, door ons,

de slappe excuses: van het volk, van ons –

dat alles, alles wordt overgebracht op,

opgenomen door de bok. Onze bok.

 

 

De Hogepriester spreekt: Ach YaH! YYYYHHHHWWWWHHHH !

Het volk: zij hebben hun doel gemist,

ze hebben zich verlaagd,

ze zijn grenzen overgegaan –

Allemaal. Het hele volk. Het hele volk Israël. Nu – en dan.

Ach, omwille van Uw Naam,

bedek die hele optelsom toch met de mantel van Uw liefde!

Ja, omhul hen met Uw stralende gewaad:

verzoen toch al die missers, alles wat zo laag was, al die overtredingen –

van allen, van het hele volk, van het hele volk Israël. Nu en dan.

 

De inkt van Uw Torah welt op, bereikt ons:

Want op déze dag zal Z/Hij jullie verzoening brengen:

ja, jullie worden schoongewassen

van al jullie missers tegenover de Eeuwige.

Uw eigen woorden!

 

Het Hoge Woord, de ontzagwekkende Naam klinkt,

barst uit Zijn voegen, stroomt naar buiten, vindt gehoor;

priesters en volk: oren suizen, knieën knikken –

we gaan op ons gezicht.

 

Op de klanken van Uw Naam die aanhoudt in onze oren,

zingen wij ons een weg naar U toe:

God-zij-dank! De luister van Uw vorstelijke Naam straalt

van hier tot in de eeuwigheid!

Bij monde van de Hogepriester, het verlossende woord:

gezuiverd, gelouterd, schoongewassen!

 

 

Nu, nú

zendt de Hogepriester de bok de wildernis in –

onder leiding, om zijn weg te vinden.

Daar gaat hij, de woeste woestenij in,

bezwaard door die hele zwaarte van ons overgewicht:

onze laagheid en hoogmoed,

onze dikdoenerij en minne streken.

Onherbergzaam gebied

moet al die dwarsliggers gaan herbergen.

Daar gaan ze – hij en zijn begeleider:

zo gaan zij beiden tezamen.

 

Keiharde waarheid:

Van een rots zo de diepte in gesmeten.

Verbrijzeld, gebroken.

Ónze bok.

 

Zijn stier, onze bok –

de Hogepriester, op zijn beurt, offert ze:

vlees, ingewanden,

precies zoals voorgeschreven

op de plek die is voorgeschreven.

 

 

Dan schreeuwt de Hogepriester luidkeels over deze heilige dag uit:

Zó moest het gebeuren, zo is het gedaan!

 

 

Het slotakkoord.

Wassen, mikwe, wassen en kleden,

voor de laatste offers van deze dag:

het dagelijkse gebeuren.

Voor het opnemen en wegdragen

van de geurige as

uit het Heilige der Heiligen.

Wit linnen opgeborgen.

Licht licht op: de Menora.

Het water klatert nog eenmaal:

ondergedompeld, gewassen, gezuiverd –

 

bedekt met de mantel der Liefde …

Déze dag.

 

De Hogepriester: hij komt naar buiten, zielsverheugd –

de man in zijn eigen kleren: hij stráált,

als de opkomende zon in al zijn pracht en kracht.

Het volk, wij voegen ons bij hem

en lopen met hem mee.

Want, geen twijfel mogelijk

nu de rode draad wit is geworden:

 

we zijn ondergedompeld in

het mikwe van Israël –

grenzeloos bassin van levend water, bron van hoop!

Schoongewassen door

de Bron van levend water, mekor majiem chajiem!

 

En God sprak: laat het water onder de hemel zich voegen

naar een mikwe, naar Plaats Één,

en laat vaste grond tevoorschijn komen –

inzet en opzet, kracht en macht: Uw scheppingswerk.

 

We kunnen onze vreugde niet op;

ja, hemel en aarde zijn bewogen,

juichen in koor luidkeels mee

in alle toonaarden:

Schoon! Afgespoeld! Vernieuwd! –

God-zij-dank!

 

Een nieuw lied welt op uit onze kelen

en zingt in onze oren,

onstuitbaar en op hoge toon –

wat een ongekende vreugde!

God-zij-dank!

 

En dan, en dan, unisono:

Gelukkig het volk, voor wie het zó is;

gelukkig het volk dat de Eeuwige als haar God kent.

 

De Hogepriester maakt een feest van deze dag

voor allen die hem lief zijn.

 

En hij bidt, nu hij zonder kleerscheuren,

heelhuids,

uit het Heilige der Heilige is getrokken:

 

Eeuwige, laat dit jaar toch zijn:

een jaar van voorspoed en zegen,

een jaar van overvloed en geluk,

een jaar van thuis zijn bij U en in Uw Huis,

een jaar van verzoening en vergeving,

een jaar van familie en vrienden,

een jaar van liefde en leven,

een jaar van gezondheid en genezing,

een jaar van dauw en regen,

een jaar van eten en drinken,

een jaar van opbrengst en vruchten,

een jaar van kraak en smaak,

een jaar van volhouden en uithouden,

een jaar van vertrouwen en vrede –

 

een jaar op de zesentwintig tonen van Uw Naam …

 

 

Mekor Majiem Chajiem: bron van levend water!

Mikwe: op hoop van zegen!

 

Dít jaar: in Gods Naam …

 

 

Maar

Geen Tempel, geen Aanspraakplaats, geen mikdasj, Heilig Huis.

Geen Huis is meer Heilig.

Weg. Onder de voet gelopen. Verwoest. Verpletterd.

Ja, we hebben een dak boven ons hoofd – talloze daken op talloze plaatsen.

Maar déze plaats van déze dag: opgeofferd.

 

Opgeofferd. Aan ego, eigendunk, kwaadaardigheid, macht – wat niet al.

Het gaat maar door we gaan maar door

haat en nijd minne streken grenzeloos gedrag

wegkijken ontkennen excuses verzinnen

 

het gaat maar door

het verwoesten van de Aanspraakplaats toen en nu

 

Wat valt er nog te zeggen?

Hoe kunnen wij antwoord geven

aan Degene van wie het antwoord komt?

 

Luister, luister toch –

laat de hoekige, schurende, prachtige oproep van de sjofar

tot je doordringen

in het diepst van je hart –

ga naar binnen, delf het op,

en zie het onder ogen,

kijk het recht in de ogen:

dit is het, mijn kinnesinne,

dit zijn ze, míjn minne streken –

ik ben, wij zijn zelf in het geding

met heel ons hebben en houwen …

 

… en zegschreeuw uit de grond van je hart:

 

 

Ach YaH! YYYYHHHHWWWWHHHH !

Ik heb mijn doel gemist, ik heb me verlaagd,

ik ben grenzen overgegaan –

Ach, omwille van Uw Naam,

bedek toch! met de mantel van Uw liefde

die hele optelsom –

van mij, van wie mij lief zijn,

van ons allemaal,

zoals we hier zijn

op deze plaats

waar ook ter wereld

 

Omgeef ons met Uw Licht,

herstel Uw/onze aanspraakplaats

Tempel van deze tijd in ons leven in mijn leven

in het jaar dat voor ons ligt

heilige tijd-ruimte  –

Keer terug, was schoon, vernieuw:

Uw/onze heilige tijd-ruimte.

 

 

Keer ons om naar U toe

en wij zullen omkeren;

vernieuw onze dagen als toen als altijd als toekomst.

 

Dit jaar: in Gods Naam …

 

José de Kwaadsteniet